Timmy, inwoner:
De cijfertjes op de badkarren zijn niet onschuldig gekozen. Kabientje 100 staat voor het wc. “Je vais au cent” was een Franse uitdrukking voor “ik ga naar toilet”. Misschien vanwege het andere woord sans: zonder. Sans pantalon, zonder broek. ’t Is dus niet voor niets dat Ensor zijn trekpaard een kakske laat vallen. In kotje 13 hebben ze een probleem met het wiel van de kar. Ongeluk, dus. Het cijfer 22 verwijst dan weer naar de politie. “Vingt-deux, voilà les flics” zeggen Franstaligen vandaag nog altijd. Net in dat kabientje tekent Ensor een prostituee die haar borsten toont. De sloeber!
Het plezantste geval is wel de grote badkar met nummer 68. Daar stond namelijk eerst een 69. Jawel, soixante-neuf, het standje. Dat er 69 stond weten we zeker, want de eerste potloodschets van De baden van Oostende is bewaard gebleven, en daar staat het cijfer nog. En als je goed kijkt, zie je het zelfs nog een beetje aan de verf op het schilderij.
Zou Ensor zich een beetje gegeneerd hebben, dat hij er 68 van maakte? Was het schaamte over zo een expliciete seksuele verwijzing? Geen idee! Er staan in ieder geval nog genoeg blote konten, tongzoenen en erotische poses op de rest van het schilderij. En als je goed kijkt, zie je overal negens en zessen: de 6, de 9, de 99, de 96 én de 169. Misschien wou hij zijn vuile mopje subtieler houden? Eentje voor de aandachtige kijker.