Sanne, inwoner:
Nee, ook in 1890 was het niet de gewoonte om vissen aan je ceinture te hangen. Dit is ook geen vissersvrouw, daarvoor is ze te schoon gekleed. Maar het fantasietje van Ensor is minder onschuldig dan het lijkt. Hij wist heel goed dat de zee er niet alleen was voor het plezier van de bourgeoisie. Het was ook de levensbron voor de vissers van Oostende.
En die zagen af. Ze leefden in schrijnende armoede in de volkswijken, op een paar honderd meter achter de sjieke façades van de dijk. Dat werd erger en erger door concurrentie met de Britten. De Engelsen hadden modernere schepen, en ze vingen veel meer. Hun overvolle manden kwamen ze hier verkopen in de vismijn, aan dumpingprijzen waar de Oostendse vissers niet tegenop konden. De armoede werd ondraaglijk en de pot kookte over op 22 augustus 1887. De vissers kwamen in opstand.
Maar het is volle zomer! Oostende wemelt van de rijke toeristen. Die opstand moet dus meteen in de kiem gesmoord worden. De gendarmerie schiet op het volk, en er vallen drie doden en zeven gewonden. Het volk op het strand weet gelukkig van niets. Voor hen moeten de schoten geklonken hebben als ploffende champagnekurken. In de krant kwamen achteraf tevreden berichten dat de kinderen zorgeloos verder konden bouwen aan hun zandkastelen… Ensor was diep verontwaardigd. Hij koos de kant van de vissers en maakte er nog jarenlang vlijmscherpe werken over, zoals De gendarmes uit 1892.